Dit weekend stond ik aan de start van de Zevenheuveleloop,
een hardloopwedstrijd over vijftien kilometer in Nijmegen. Vanwege fysieke
tegenslag was mijn voorbereiding helaas verre van ideaal, maar eenmaal aan de
start ga ik er toch altijd voor honderd procent tegenaan.
De laatste kilometer liep ik traditiegetrouw op mijn
tandvlees. Het tandvlees dat ik dan ook breeduit blootgrijnsde, met vrijwel
elke spier in mijn aangezicht aangespannen. Ik ben al niet moeders mooiste,
maar in die fase van de wedstrijd is het ongetwijfeld al helemaal geen fraai
gezicht. Dat interesseert me op dat moment echter geen bal. Ik wil alleen maar
zo hard mogelijk op die finish af. Ook al doet dat behoorlijk pijn. Een kleine
steunbetuiging zou op dat moment welkom zijn, maar in plaats daarvan kreeg ik
afgelopen zondag vanuit het publiek juist commentaar over mijn uiterlijk
vertoon naar mijn hoofd geslingerd. “Zeg, je doet toch mee voor de lol?!” Daar
kon ik het mee doen.
Deze toeschouwer snapt duidelijk weinig van sport.
Natuurlijk doe je mee voor je plezier, maar dit plezier komt voornamelijk
achteraf. Als je over de eindstreep komt met het gevoel alles te hebben
gegeven. Dat je billen je er op woensdag nog altijd aan herinneren dat je
zondag gelopen hebt. Dat je afziet bij het leven maar dat je jezelf daartoe
kunt dwingen. Daar is doorzettingsvermogen voor nodig en daar kun je achteraf
trots op zijn. En hoe dieper je gaat, hoe groter de voldoening en hoe langer
deze aan zal houden.
Op het moment dat je zo gruwelijk aan het afzien bent is lopen
echter helemaal niet leuk. Maar daar had deze meneer duidelijk geen boodschap
aan. Jammer dan. Ik weet natuurlijk niet of hij zelf ook een loper is, maar ik
durf te wedden dat ik vijf minuten later een vele malen voldaner gevoel had dan
hij met zijn ‘plezierinstelling’ ooit zal verkrijgen.